Uitleg over omzet en nettowinst

Onze toptrainer Veerle vertelt jou alles over de nettowinst en de omzet. Zo ga jij vol vertrouwen je economie examen in!

Hoe bereken je de nettowinst?

Ik heb een schema gemaakt waarmee je heel makkelijk de nettowinst kan berekenen. Het is heel handig om die goed in je hoofd te prenten of even voor jezelf op te schrijven, want deze kun je altijd gebruiken om alle verschillende dingen die hierin staan te berekenen. Dit ga ik zo met jullie doornemen en daarna gaan we ook nog even een voorbeeldopgave maken. Ik heb hier alle gegevens daarvoor opgeschreven. We beginnen gewoon bovenaan met de omzet. De omzet is eigenlijk alles wat bij een bedrijf binnenkomt aan geld door de verkoop, namelijk de afzet, en de afzet is een ander woord voor het aantal producten dat een bedrijf verkoopt keer de verkoopprijs. Als een bedrijf €10,- vraagt voor iets en ze hebben een afzet van 5, dan doe je 5 x 10 en dan is de omzet €50,-. Dat mag het bedrijf niet allemaal houden, want er zijn ook allerlei kosten aan verbonden bijvoorbeeld de inkoopwaarden. De inkoopwaarden kun je berekenen door de afzet, dus het aantal producten, keer de inkoopprijs te doen. Als je dat van de omzet afhaalt, dus omzet min inkoopwaarde, dan houd je de brutowinst over. Dan ben je er nog niet, want we willen naar de nettowinst. De nettowinst staat eigenlijk voor wat het bedrijf echt overhoudt. Daarvoor moeten de totale bedrijfskosten er nog vanaf. Die totale bedrijfskosten die worden dan gegeven als bijvoorbeeld de huur van een pand waar ze zitten, de lonen van de medewerkers, allerlei verschillende dingen, maar dat staat altijd duidelijk in vragen geven. Als je die kosten allemaal van de brutowinst afhaalt, krijg je de nettowinst.

Hoe reken je met brutowinst?

Daar gaan we even mee oefenen om dit schemaatje nog wat duidelijker te krijgen. Ik heb hier een voorbeeld opgeschreven namelijk: bedrijf A. Bedrijf A produceert auto’s. De omzet is al gegeven; die is namelijk 3,6 miljoen. Ze verkopen 450 auto’s, dus dat is hun afzet en de inkoopprijs per auto was €5.250,- per stuk. Dan is voor ons de vraag: Wat is de brutowinst? Wat is de brutowinst per product? En wat is de brutowinst marge?

Dan hebben we nog wat meer gegevens om dat allemaal te kunnen berekenen, namelijk de vaste kosten en de variabele kosten. Het is heel belangrijk om onderscheid te maken in deze twee soorten kosten. De vaste kosten zijn er altijd, dus het maakt niet uit hoeveel je produceert, je hebt altijd vaste kosten, zoals bijvoorbeeld huisvesting en lonen. Het maakt niet uit of je één auto of 1000 auto’s produceert, hier moet je sowieso betalen. De variabele kosten daarentegen die kunnen nog eens variëren per hoeveel producten je dus uiteindelijk gaat maken of verkopen. Zoals de lakkosten per auto. Dus als jij één auto produceert zijn die kosten €80,- maar hoe meer auto’s je produceert, des te vaker moet je 1 x €80,- doen. Dat zijn dus je variabele kosten.

Dan gaan we dat even uitwerken. We beginnen met de brutowinst en die kunnen we al zien in ons schema, die staat namelijk daar. Dat schema vertelt ons dat als wij de brutowinst willen weten, dat we de omzet min inkoopwaarde moeten doen. De omzet was 3,6 miljoen en de inkoopwaarde was de afzet keer inkoopprijs zonder BTW.  De afzet is 450, dus die moeten we eraf halen, maar dat moet keer de inkoopprijs die was €5250,-. Als we dat van elkaar af halen, krijgen we €1.237.500,-. Dit is dan je brutowinst, maar ze willen ook de brutowinst per product weten. Om iets per product te berekenen, moet je het altijd delen door het aantal producten dat je moet maken. Dat konden we hier vinden, want dat is namelijk de afzet. Dat was namelijk het aantal producten. 1.237.500 delen door het aantal producten, dat was 450, dan krijg je als brutowinst per product 270. Dat kun je gewoon intypen op je rekenmachine, want dat hoef je uiteraard niet uit je hoofd te kunnen.

Dan nog de laatste vraag en die was wat ingewikkelder, namelijk een brutowinst marge. Marge betekent eigenlijk dat jij wil kijken welk deel van je kosten je winst hebt gemaakt, dus eigenlijk wat wordt er per product het geld dat je zelf overhoudt. Hoe hoger dat percentage, hoe beter dat is voor je bedrijf. Dat gaan we berekenen door de brutowinst per product, die hadden we hier berekend, te delen door de inkoopprijs. De inkoopprijs hadden we gegeven, want dat was namelijk deze. Als we dat invullen krijg je €2.750,-. Dat deel je door de inkoopprijs, €5.250,-. Oftewel, dit deel is eigenlijk wat je overhoudt en dit zijn je kosten. Dat deel van dat deel is, als je het 1 x 100% doet, 52%.

Abonneer op ons YouTube kanaal voor meer video’s!

Nog meer video’s van onze trainers bekijken waarin ze je alles uitleggen over moeilijke vakken? Abonneer je dan op ons Lyceo YouTube kanaal!

Examentraining Economie volgen?

Met de examentraining economie van Lyceo bereid jij je optimaal voor op jouw (eind)examen. De examentrainingen van Lyceo zijn als enige in Nederland bewezen effectief. Dat blijkt uit onafhankelijk onderzoek van SEO Economisch Onderzoek. De examentraining economie wordt gegeven door onze deskundige, enthousiaste en ervaren begeleiders. De houding en kennis van onze trainers worden door hun leerlingen met een gemiddeld cijfer van een 8,3 beoordeeld: een cijfer waar we trots op zijn.

MELD JE AAN!

Op de pagina Examentraining lees je meer over wat Examentraining bij Lyceo inhoudt.
Op de pagina Oefenexamens Economie kun je veel verschillende oefenexamens vinden.
Op de pagina Economie Tips & Tricks vind je allerlei tips die jouw helpen bij de voorbereiding op je examen